Geen patenten in Nederland 1867-1912

Land van struikrovers zonder octrooirecht

De geschiedenis van het Nederlandse octrooirecht is een curieuze, voornamelijk omdat er 43 jaar lang geen octrooirecht was. In Nederland werden geen patenten uitgegeven en waren uitvindingen tussen 1867 en 1910 niet wettelijk beschermd. Ieder product mocht vrijelijk op de markt worden gebracht door wie dat maar wilde. Het was liberalisme ten top. In de praktijk bleek dat zowel voor- als nadelen te hebben. In het buitenland kreeg Nederland echter de naam een 'land van struikrovers' te zijn en werd er fel tegen geageerd. 


 

Demonstratie van de eerste duikboot door Cornelis Drebbel. +/- 1620. Illustrator onbekend. Nederland had een roemrijke geschiedenis op het gebied van uitvindingen, maar toch vooral in de gouden eeuw.

 

Octrooien in Nederland tot 1810

In de Nederlanden werden in de 16de eeuw voor eerst octrooien op uitvindingen verleend, ongeveer een eeuw nadat dit in Italië gebeurde. Het waren de koningen Karel V en Phillips II die het voortouw namen. De eer de allereerste octrooihouder in de Lage Landen te zijn viel te beurt aan Bruggenaar Simon Stevin die er in 1584 een kreeg voor een waterpomp.

Na 1581 nam de Staten-Generaal het verstrekken van octrooien binnen de Republiek der Nederlanden over van de Spaanse bezetter. Dat pakte voordelig uit in een natie die op dat moment midden in een gouden eeuw zat: gedurende de eerste helft van de 17de eeuw steeg het aantal octrooien/uitvindingen sterk. Daarna daalde het weer en bleef het tot ver in de 18de eeuw erg laag.

 

Octrooirecht in Nederland 1810-1867

Rond 1800 komen er in steeds meer landen speciale octrooiwetten die het verstrekken van patenten regelen. In Nederland is dat niet meteen het geval. Onder Lodewijk Napoleon wordt in 1810 echter de Franse octrooiwet, die uit 1791 stamt, ook in Nederland van kracht. Na het terugtrekken van de Fransen in 1815 komt die wet alweer te vervallen. 

Het duurt echter niet lang of er komt een eigen wet.  In 1817 wordt het octrooirecht namelijk officieel ingevoerd door de nieuwe koning Willem I. Daarmee gold deze dus ook voor België en Luxemburg, want in 1817 was er immers nog sprake van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Er was de absolute vorst Willem I veel aan gelegen om zijn rijk maximaal vooruit te stuwen in de vaart der volkeren en binnen dat kader hoeft het geen enkele verbazing te wekken dat hij al snel na zijn troonsbestijging een octrooiwet wilde hebben. 

 

 

Jan Baptist van der Hulst - Portret van Willem I, Koning der Nederlanden, 1833. 

 

De octrooiwet werd echter niet veel gebruikt door inwoners van het rijk zelf, zeker niet na de afscheiding van België in 1830. In het industrieel ernstig onderontwikkelde Nederland werden lang niet zoveel uitvindingen gedaan als elders in de wereld. Daarom werden er vooral patenten aangevraagd door buitenlandse belanghebbenden.

 

1867: Afschaffing van het octrooirecht

In 1867 werd het octrooirecht tenslotte afgeschaft onder het zwakke minderheidskabinet Van Zuylen van Nijevelt. Opvallend genoeg was dit geen liberaal maar een conservatief kabinet, wat doet vermoeden dat het besluit tot afschaffing breed werd gedragen door politiek Nederland. In het buitenland riep het niettemin veel hoon op en werd er niets van begrepen.

 

 

Graaf Julius van Zuylen van Nijevelt, minister-president van Nederland van 1866-1868.

 

Redenen voor afschaffing van de octrooiwet

De officiële overtuiging die in Nederland leidde tot afschaffing van de octrooiwet was dat uitvindingen het algemeen belang moesten dienen en een alleenrecht voor uitvinders past daar niet bij. Feitelijk vond men dit al ten tijde van de Bataafse Republiek (1795-1806) waardoor er toen ook geen wet kwam.

Deze opvatting kan worden afgezet tegen het feit dat Nederland in de loop van de 19de eeuw uitgroeide tot het braafste jongetje van de liberale klas en er dus sowieso veel weerzin was tegen het idee van overheidsbemoeienis op welk punt dan ook.

Een belangrijk probleem was echter dat Nederland bezig was de slag om de industrialisatie en technologische vernieuwing compleet te missen. De achterstand was inmiddels zo ernstig dat er dringend nieuwe impulsen nodig waren om de Nederlandse economie weer een beetje op poten te krijgen. Het land was namelijk weggezonken in een moeras van armoede en ellende, met name in de uitpuilende steden.

Het afschaffen van de octrooiwet bracht Nederlandse arbeiders werk omdat buitenlandse uitvindingen nu straffeloos gekopieerd konden worden. Dat was dus goed voor Nederland. Het moge echter duidelijk zijn dat dit elders niet erg werd gewaardeerd en Nederland een slechte naam kreeg. Doorgaans werd het aangeduid als een land van struikrovers of vrijbuiters.

 

Vincent van Gogh - Bloembedden in Holland, 1883. In het buitenland heersten idyllische ideeën over het ongerepte, nog niet door industrialisatie verpeste Nederland, maar in de praktijk betekende dat bittere armoede voor heel veel mensen.

 

Discussies over het nut van patenten

Ook in Nederland zelf was er echter geen sprake van overeenstemming. Er werden constant heftige discussies gevoerd tussen voor- en tegenstanders van een herinvoering van de octrooiwet. Daarbij had men de volgende argumenten:

 

Voorstanders octrooiwet

  • Uitvindingen vallen onder het eigendomsrecht  en mogen daarom niet zomaar gekopieerd worden.
  • Een uitvinder verdient het om beloond te worden voor de dienst die hij de maatschappij bewijst.
  • Patenten bevorderen het nemen van risico’s door zowel uitvinders als fabrikanten, omdat ze hen een grotere zakelijke zekerheid bieden.
  • Uitvinders kunnen uitvindingen gaan achterhouden of zich gewoonweg de moeite niet meer doen als ze er niets voor terugkrijgen. Dat zou de vooruitgang ook niet ten goede komen.

 

Tegenstanders octrooiwet

  • Zodra een uitvinder zijn idee de wereld inbrengt, doet hij feitelijk zelf afstand van zijn eigendomsrecht en wordt het publiek bezit.
  • Uitvindingen komen nooit uit de lucht vallen, maar zijn meestal het vervolg op het werk van anderen. Waarom moest dan de eerste patentaanvrager als enige het exploitatierecht krijgen?
  • Of een uitvinding ook werkelijk nut heeft, blijkt vaak pas na verloop van tijd. Om een uitvinder meteen al te belonen was daarom voorbarig.
  • Juist de afwezigheid van beperkende octrooien zou de industrie uitnodigen tot het doen van investeringen.

 

Reclameposter voor margarine van het merk Jurgens uit 1893. Margarine was een product dat in Nederland veel geproduceerd kon worden door het ontbreken van octrooirecht.

 

Het niet hebben van octrooirecht in de praktijk

Uiteindelijk heeft Nederland 43 jaar lang geen octrooiwet gehad. Daarmee is het interessant om te zien hoe dat nu werkelijk uitpakte en wat het in de praktijk heeft opgeleverd. Dan blijkt dat er zowel voor- als nadelen waren en het moeilijk is om te bepalen of het nu gunstig of ongunstig voor het land is geweest.

 

Voordelen

Het belangrijkste voordeel was dat het de Nederlandse industrie in een aantal gevallen inderdaad vooruit heeft geholpen. Dat kreeg, meer dan waar ook, vorm in de gloeilampindustrie. Deze komt namelijk voort uit het feit dat veel hoopvolle Britse gloeilampfabrikanten nergens anders terecht konden. In Groot-Brittannië zelf werden ze namelijk van de markt gehouden door patenthouder Joseph Swan en elders stond het veelkoppige monster Thomas Edison klaar met zijn leger aan topjuristen.

Daardoor weken Britse bedrijven samen met hun deskundige personeel uit naar de vrijstaat Nederland, waar ze onbeschermd maar ook onbekommerd hun gang konden gaan. Hierdoor kreeg Nederland een bloeiende gloeilampindustrie, waar Philips uiteindelijk als grootindustrieel van overbleef.

Een andere sector waar veel succes werd behaald was die van de margarine. De uitvinding van margarine stond op naam van de Fransman Hyppolyte Mège-Mouriès, die in verschillende Europese landen een patent had. Aanvankelijk zouden verschillende bedrijven zoals Jurgens en Van den Bergh margarine produceren. In 1930 gingen zij echter op in het latere Unilever

 

Albert Hahn - Affiche voor Arga gloeilampen van Philips. 1917

 

Nadelen

Een belangrijk nadeel van de afwezigheid van een octrooiwet laat zich gemakkelijk raden: buitenlandse bedrijven weigerden tal van machines en onderdelen aan Nederland te verkopen uit angst dat deze dan werden gekopieerd. Om hoeveel spullen dit ging en hoeveel achterstand dit de Nederlandse industrie heeft opgeleverd valt moeilijk in te schatten.

Een ander probleem was dat de Nederlandse kopieën vaak van matige tot zeer slechte kwaliteit waren. Daar waar de gloeilampindustrie de hulp had van gekwalificeerd Brits personeel en een boterachtig product moeiteloos lukte in Nederland kaasland, werden veel andere producten door onkundige Nederlandse arbeiders in elkaar geflanst. Dat gaf Nederlandse producten een zeer slechte naam in het buitenland en van export was dan ook weinig sprake.

 

Stond het binnenlandse innovatie nu wel of niet in de weg?

Daar had in de tijd zelf geen duidelijkheid over en ook lang daarna was het maar gissen. Werden er in Nederland minder uitvindingen gedaan dan elders? Werden er geen nieuwe producten ontwikkeld? Tegenwoordig hebben we de naam een innovatief volk te zijn, dus lieten Nederlandse uitvinders zich inderdaad afschrikken na 1867?

De moeilijkheid met dit te onderzoeken is dat historici de mate van innovatie in een land doorgaans meten aan de hand van het aantal uitgegeven patenten. De Duits-Amerikaanse Historica Petra Moser vond echter een andere methode om het toch te kunnen meten. Zij verzamelde gegevens van de wereldtentoonstellingen die vooral in de tweede helft van de 19de eeuw werden gehouden en keek of landen zonder octrooirecht het daar slechter deden dan die met. Verrassend genoeg bleek dat niet het geval. Zowel in aantal als in kwaliteit deden de exposities van landen zonder patenten niet onder voor die met octrooirecht. Nederlandse exposities bleken zelfs de meeste prijzen te hebben binnengesleept van alle deelnemende landen.

 

Verzamelplaatje van cacao-fabrikant Droste. Dit bedrijf groeide na opening van een banket- en koekbakkerij in 1863 uit tot een internationaal vermaarde chocoladeproducent dankzij de zelfgemaakte Droste-pastilles, ook wel bekend als 'flikken'.

 

Mosers onderzoek geeft een interessante uitkomst, maar deze neemt niet weg dat Nederland gedurende de bewuste periode maar één beroemd gebleven uitvinding heeft geproduceerd. Dat is die van het ECG (elektrocardiogram) door middel van van een snaargalvanometer, uitgevonden door Willem Einthoven (1860-1926) in 1902/1903. Einthoven behoorde bovendien tot de wetenschapper-uitvinders die zich niet zo interesseerden voor patenten en de commerciële toepassing van hun product. Bekende uitvinders en onderzoekslaboratoria van een meer zakelijk type zijn er niet geweest en van de rijke uitvinderscultuur die je rond 1900 in veel andere landen trof was geen sprake. De kwestie blijft daarom toch open voor discussie.

 

Internationale druk

In de jaren '70 en '80 van de 19de eeuw werden er verschillende internationale verdragen afgesloten over industrieel eigendom. Daarbij werden ook afspraken gemaakt over octrooirechten. In 1883 kwam het daarbij tot het belangrijke Unieverdrag van Parijs.

De Nederlandse politiek reageerde nogal typisch op dit verdrag: men stond vooraan om het te ondertekenen, maar weigerde vervolgens om alsnog een octrooiwet in te voeren. Dat was natuurlijk wel expliciet de bedoeling geweest en de toenemende irritatie bij andere landen was dan ook begrijpelijk.

Uiteindelijk leidde dit tot een fikse aanvaring met Frankrijk. Het was dan ook een Franse diplomaat die een Nederlandse afgevaardigde in 1883 liet weten een "volk van struikrovers" te vertegenwoordigen. Eind jaren '80 wilde Frankrijk Nederland alsnog uitsluiten van het Unieverdrag omdat het nog steeds geen octrooiwet had, terwijl Zwitserland, de enige andere deelnemer zonder octrooiwet, er in 1888 alsnog een had ingevoerd.

Deze dreigende buitensluiting was een serieuze zaak, want als dat inderdaad zou gebeuren, zou dat toch weer grote schade toebrengen aan de Nederlandse economie.

 

Links: Ds Aritius Sybrandus (Syb) Talma. Rechts: Willem Einthoven in 1906.

 

1910: Toch weer een octrooiwet

De internationale druk nam daarmee steeds grotere vormen aan, maar toch wist men het invoeren van een octrooiwet nog een flinke tijd af te houden. Tijdens het eerste decennium van de 20ste eeuw bleek het spel echter over. De Nederlandse situatie was niet langer houdbaar.

In 1910 werd er een nieuwe octrooiwet ingevoerd door het Christelijke kabinet Heemskerk. Dat gebeurde onder leiding van de zeer actieve minister van handel A.S. Talma.

 In 1912 werd er in het kader van deze wet een Octrooiraad geïnstalleerd die het verstrekken van patenten op zich nam. Daarmee was Nederland niet langer de risée van de internationale uitvinderswereld.

 

 

Bronnen

Afbeeldingen

  • A.S. Talma: Geheugen van Nederland (www.geheugenvannederland,nl)  / Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. 
  • Overigen: Wikimedia Commons (commons.wikimedia.org)

 

 

Deze pagina is gepubliceerd op 5 december 2013 en het laatst gewijzigd op 4 juli 2019.