Patenten en het octrooirecht
Geschiedenis van een moeizaam systeem
Het octrooi is zelf een fraaie uitvinding: het maakt het uitvinders mogelijk hun eigen uitvinding te exploiteren zodat ze er ook echt iets aan kunnen verdienen. Om dat goed te regelen is een noodzakelijke kwestie, want waarom zouden uitvinders zich de moeite nemen om spullen uit te vinden als anderen er met de opbrengst vandoor gaan? Tot zover de theorie. De praktijk blijkt een stuk weerbarstiger in elkaar te steken. Het in stand houden van een waterdicht octrooirecht bleek een lastig verhaal en ging het in de loop der tijd beter. Rond de voor uitvindingen topjaren 1900 waren patentrechtszaken echter schering en inslag. Om deze gang van zaken goed te begrijpen is een beetje achtergrondkennis nodig. Daarom volgt hieronder een algemene inleiding in de wereld van het patent.
Albert Robida - La sortie de l'opéra en l'an 2000 (Vertrek uit de opera in het jaar 2000). 1882. Dit soort toekomstvisies op het jaar 2000 waren erg populair rond de eeuwwisseling 1900. Men verwachtte terecht niet dat de vooruitgang zou stoppen, maar de verwachtingen waren wel ietsje te hooggespannen.
Wat is een octrooi of patent?
Een octrooi of patent (de woorden zijn synoniem) is een officieel wettelijk document dat de eigenaar het recht geeft een door hem of haar gedane uitvinding exclusief te exploiteren gedurende een bepaalde, van te voren vastgestelde periode. Met andere woorden: de patenthouder is aanvankelijk de enige die het betreffende product op de markt mag brengen en verkopen. Wanneer de periode dat het octrooi geldig is verloopt, mogen ook anderen dat gaan doen.
Patenten worden niet alleen afgegeven voor compleet nieuwe producten, maar ook voor belangrijke verbeteringen aan bestaande producten. Het octrooi geldt dan wel alleen voor die verbeteringen. Anderen mogen het oorspronkelijke product zonder de betreffende verbeteringen dus nog wel op de markt brengen.
Een octrooi wordt trouwens niet actief beschermd door de overheid. Een uitvinder moet zelf naar de rechter stappen als hij meent dat zijn patent is geschonden.
Doel van een patent
In eerste instantie is het de bedoeling van een octrooi om investeringen in de ontwikkeling van een product te beschermen. Zonder patent zou een concurrent de uitvinder uit de markt kunnen concurreren, zonder dat hij heeft meebetaald aan de vaak hoge kosten die de ontwikkeling van een product met zich meebrengen. Zonder deze bescherming kan de ontwikkeling van een product een al te risicovolle onderneming worden.
Daarnaast zorgt een octrooi dat degene die een goed idee voor een product had, daar ook zelf geld mee kan verdienen. Dat in plaats van iemand heel anders die toevallig een beter zakeninstinct had. Binnen dit kader worden ideeën gezien als een vorm van eigendom. Dat gaat bijvoorbeeld ook op voor het auteursrecht dat enigszins aanverwant is.
Patenttekeningen uit 1873 voor een bepaald type rok met bijbehorende stellage van (vermoedelijk) baleinen.
Geldigheid van een octrooi
De geldigheid van een patent verschilt per product en heeft te maken met de moeite die het wel of niet zal kosten om het product te fabriceren. Het patent op een geheel nieuw type vliegtuig zal een veel langere looptijd krijgen dan dat op een nieuwe soort klinknagel.
Het octrooibureau
Sinds de 19de eeuw worden patenten in de meeste landen namens de overheid verstrekt door een speciaal octrooibureau, in Nederland ook wel octrooiraad genoemd. Patentaanvragen moeten een uitgebreide procedure doorlopen en aan verschillende voorwaarden voldoen voordat ze het octrooi definitief krijgen toegewezen. Deze procedure is niet overal exact maar wel grotendeels hetzelfde.
Als de patentaanvraag niet aan de voorwaarden voldoet wordt deze afgewezen. In het verleden was het veelal mogelijk voor octrooibureaus om een patentaanvraag zonder reden af te wijzen, maar uiteindelijk is dat in de meeste landen afgeschaft. Een afwijzing moet zorgvuldig worden gemotiveerd, zodat een uitvinder weet op welke punten hij nog tekort heeft geschoten en kan gaan werken aan een betere poging.
Brady Handy - De modellenkamer in het oude Patent Office, het Amerikaanse octrooibureau, in Washington, 1865. In de kasten werden modellen opgeslagen van producten waarop patent was aangevraagd of al verkregen.
De procedure
De procedure bij een patentaanvraag loopt grofweg als volgt:
De uitvinder dient, eventueel samen met een (zaken)partner, een patentaanvraag in bij het octrooibureau. Dit moet tamelijk officieel gebeuren en wordt daarom in veel gevallen door een advocaat afgehandeld. De aanvraag bestaat uit een schriftelijke omschrijving van het product en indien van toepassing (wat het meestal is) uit tekeningen of schetsen. Deze omschrijving moet duidelijk zijn en goed aangeven wat er precies nieuw is aan de vinding.
Het bureau neemt correct ingediende aanvragen in behandeling. In eerste instantie wordt dan uitgezocht of :
-
Het product daadwerkelijk een uitvinding is. Niet iedere willekeurige ontdekking is ook meteen een uitvinding.
-
De uitvinding uniek is en nog niet eerder gepatenteerd of openbaar gemaakt. In theorie wil dat zeggen dat er nergens ter wereld een vergelijkbaar product publiek mag zijn gemaakt op wat voor manier dan ook. Als het product teveel lijkt op een reeds bestaand product en er nauwelijks of niet sprake is van verbeteringen wordt de aanvraag afgewezen. In de praktijk blijkt het echter een te grote opgave voor de medewerkers van octrooibureaus om uit te zoeken of een product daadwerkelijk wereldwijd nieuw is. Op dit punt kunnen theorie en praktijk dan ook gemakkelijk uit elkaar lopen.
-
Het idee achter de uitvinding zogeheten 'uitvindingshoogte' heeft. Dat wil zeggen dat het niet al te zeer voor de hand mag liggen. Daarbij wordt de kennis van een gemiddelde vakman op een bepaald gebied als maatstaf genomen. Als je dus iets in elkaar timmert dat iedere doorsnee timmerman had kunnen bedenken, is het geen uitvinding.
-
Het product industrieel toepasbaar is. Dat wil vooral zeggen dat het op enigszins redelijke manier gefabriceerd moet kunnen worden voor algemeen gebruik. Tegenwoordig speelt deze eis overigens niet meer zo’n grote rol omdat een aantal meer specifieke uitsluitingsclausules dat hebben overgenomen. Een medische behandelingsmethode telt in dit kader bijvoorbeeld niet als uitvinding.
Links: Patenttekening voor de gong- en seinstoel voor hotels door Miriam Benjamin uit 1888. Rechts: Patenttekening voor een 'kabinetbed' door Sarah Goode uit 1885. Helaas voor beide dames hebben ze geen gouden idee gehad, maar ze hebben het tenminste wel geprobeerd.
Indien het product aan deze voorwaarden voldoet, wordt de aanvraagprocedure voortgezet. Er wordt dan vooral onderzocht of het product in kwestie werkt en of het ook echt bruikbaar is. Binnen dit kader wordt de uitvinder doorgaans gevraagd een werkend model te demonstreren aan medewerkers van het octrooibureau. Daarna wordt definitief bepaald of de aanvraag wordt toegekend of afgewezen. Voor een afwijzing kunnen de volgende redenen zijn:
- De uitvinder was niet in staat een (goed) werkend model van het product te tonen.
- Er wordt besloten dat het product in kwestie toch te weinig voldoet aan de eerder genoemde eisen.
Voor het aanvragen van een patent dient overigens betaald te worden. Gedurende sommige periodes van de geschiedenis was dat behoorlijk duur.
Geschiedenis van het octrooi
Het octrooi zoals wij dat nu kennen heeft natuurlijk niet altijd al bestaan. Het is een verschijnsel dat door vele eeuwen heen is uitgegroeid tot wat het nu is.
De geschiedenis van het octrooi begint in middeleeuwen, al was het toen nog iets heel anders. In de vroege middeleeuwen werd het woord 'octrooi' namelijk gebruikt voor een akte waarmee vorsten bepaalde rechten verleenden aan individuen of steden. Dat kon werkelijk van alles zijn, zoals bijvoorbeeld het droogleggen van een meertje, het bouwen van een molen of het importeren van bepaalde goederen.
Datgene waar het doorgaans niet om draaide was het verstrekken van exploitatierecht voor een uitvinding. De middeleeuwse gilden stonden namelijk bekend om hun weerzin tegen vooruitgang. Zij werkten het doen van uitvindingen vaak ronduit tegen, laat staan dat ze het zouden stimuleren.
In de late middeleeuwen nam de vraag naar goede ambachtslieden echter dusdanige vormen aan dat vorsten en steden hen begonnen te lokken met voorrechten verleend door een octrooi. Deze draaiden in eerste instantie vooral om het krijgen van een monopolie op de fabricage van een bepaalde product of deelproduct.
Vanaf de 15de eeuw worden er in Italië voor het eerst ook octrooien verleend op de exclusieve exploitatie van nieuwe vindingen. Daarna verspreidde dat idee zich langzaam door de rest van Europa.
Aanvraag voor een octrooi op een curieus type molen uit 1589.
Octrooirecht in de 19de eeuw
Tegen het einde van de 18de eeuw begint de industriële revolutie. Deze heeft een ware stortvloed aan nieuwe uitvindingen tot gevolg. Daardoor voldoet de gebruikelijke gang van zaken rondom het verstrekken van patenten niet meer. Door de hele westerse wereld heen ontstaan octrooiwetten die het aanvragen en verlenen van patenten beter moeten regelen. Uiteindelijk komen deze wetten samen te vallen in wat men het octrooirecht is gaan noemen. Het oprichten van speciale octrooibureaus door de overheid is een belangrijk onderdeel van dit octrooirecht.
Daarmee was het pleit echter niet zomaar beslecht. Veel mensen waren niet overtuigd van het nut van een octrooirecht en er werd veel gediscussieerd over de voor- en nadelen. Toch zou het er uiteindelijk bijna overal komen.
In sommige landen vonden niettemin afwijkende ontwikkelingen plaats die met name rond 1900 speelden. Twee van zulke landen waren de Verenigde Staten, waar je ook een optie op een patent, een zogeheten caveat, kon krijgen en Nederland, dat jarenlang helemaal geen octrooirecht bezat.
Edisons patent op de gloeilamp uit 1879.
Internationaal octrooirecht
Een belangrijk probleem met het verlenen van octrooien was dat een patent doorgaans alleen geldig is voor het land waarin het is verleend. De consumptiemaatschappij die na de industriële revolutie ontstond was dankzij de transportrevolutie echter behoorlijk internationaal. Producten die in een bepaald land werden geproduceerd, konden over de hele wereld worden geëxporteerd en verkocht.
Dat gaf en geeft problemen voor uitvinders wat betreft hun patenten en waar die precies en voor hoe lang geldig waren. De uitvinder zal namelijk in tal van landen een apart patent moeten aanvragen om de exploitatierechten op zijn vinding te kunnen krijgen.
Daarvoor zijn twee redenen:
- Als er in een land geen patent is, kan het kopiëren van het product door anderen daar niet worden tegengehouden.
- Door de moeizame praktijk rond het bepalen of een uitvinding daadwerkelijk wereldwijd nieuw is, kan er toch iemand anders het patent op hetzelfde product krijgen.
In 1883 kwam er een Europees verdrag om dit probleem zo goed mogelijk aan te pakken, het zogeheten Unieverdrag van Parijs. Dat zorgde ervoor dat uitvinders na het verstrekken van een eerste patent binnen alle aangesloten landen 12 maanden lang het exclusieve recht hebben daar ook patent aan te vragen.
Duits patent op de uitvinding van Das Bioskop, uitgereikt aan Max Skladanowsky in 1895. Het zou niet verhinderen dat de broers Lumière niet veel later ook een patent kregen op de cinematograaf.
Rechtszaken
De octrooiwetten hebben rechtbanken over de hele wereld veel werk opgeleverd, zeker in de periode rond 1900. Dat betrof dan met name drie steeds weer opdoemende controverses:
- Onenigheid over de vraag of het patent wel verstrekt was aan de ware uitvinder. Tal van uitvinders hebben collega's beschuldigd van het stelen van hun uitvinding.
- Geschillen over patenten op internationaal gebied, in geval er in verschillende landen patenten waren verstrekt voor gelijkwaardige producten.
- Rechtszaken over het daadwerkelijk schenden van een bestaand patent, omdat fabrikanten een te sterk gelijkend product op de markt hadden gebracht.
Vreemd genoeg lijkt die laatste kwestie, die eigenlijk het meest voor de hand ligt, niet het grootste probleem te zijn geweest. Verreweg de meeste rechtszaken gingen over de vraag wie er het meeste recht had een bepaald patent te bezitten.
Tussen ongeveer 1880 en 1914 nam het aantal rechtszaken duizelingwekkende vormen aan. Twee personen vallen daarbij extra op. Alexander Graham Bell valt daarbij extra op als persoon die opvallend vaak is aanvallen over zijn patent op de telefoon, wat tot wel zesduizend rechtszaken leidde.
Victor Lagye - Gagnef (SE) (Bezoek aan de advocaat), 2de helft 19de eeuw.
Thomas Alva Edison valt ook op, maar dan vooral als aanvaller die echt tal van andere uitvinders, zowel in de VS als in Europa, voor het gerecht daagde om hun patent op een bepaald product te betwisten. De tactiek die hij en zijn advocaten daarbij vaak gebruikten was het bedelven van de tegenstander onder zoveel deelaanspraken dat er nauwelijks enig doorkomen aan was. Het slachtoffer kreeg dan bijvoorbeeld driehonderd dagvaardingen tegelijkertijd in plaats van eentje. Ondertussen was het dan meestal wel zo dat het betreffende product, aanhangende de juridische afwikkeling, niet mocht worden verkocht.
De meeste van deze zaken werden dan ook niet in de rechtbank beslecht, maar tussen advocaten onderling. De VS kenden rond 1900 heel wat gespecialiseerde patentadvocaten, wat nu een vergeten beroep is.
Edison heeft de meeste van zijn zaken trouwens verloren, terwijl Bell ze allemaal heeft gewonnen. Zo gemakkelijk krijgt iemand niet een ongeldig patent.
Bronnen
- Pieters H. - 'Uitvinders in Nederland. Vier eeuwen octrooien.' Quest Historie/Nationaal Archief. Diemen 2009
- Bodanis D. - 'Het elektrisch universum: een geschiedenis van elektriciteit.' Amsterdam 2005
- Wikipedia (nl.wikipedia.org) - 'Octrooi' (28-11-2013)
Afbeeldingen
- Octrooiaanvraag molen: Wikimedia Commons/ beeldbank.nationaalarchief.nl
- Schilderij Victor Lagye: Wikimedia Commons / www.mutualart.com
- Overigen: Wikimedia Commons (commons.wikimedia.org)
Deze pagina is gepubliceerd op 28 november 2013 en voor het laatst gewijzigd op 6 augustus 2019.